Ik ben. Dus ik besta. Ik ben geen Ben. Anders had ik moeten schrijven: ik ben Ben of ik, Ben, ben Ben. Maar dat schreef ik niet dus ben ik Ben niet. Ik moest er aan denken toen ik las dat “hij een “onecht kind was”. Ik dacht bij mijzelf na. Als ik nu een onecht kind zou zijn, dan kon ik toch ook niet zeggen “ik ben”, hooguit zou ik kunnen zeggen, ik ben “niet echt”. Maar ben ik er dan of ben ik er niet? Da’s wel een hele kwestie aan het worden. Ik ga er nu even van uit dat ik een onecht kind ben. Dat ben ik voor alle duidelijkheid niet, want anders zou u kunnen denken dat er met mij iets mis is. Neen, er is een heleboel mis met mij, maar zo mis, dat zou misplaatst zijn. En daar plaats ik dit dus ook niet voor.
Goed. Ik ben dus even, al was het maar voor dit moment ” een onecht” kind. Dat betekent nogal wat. En terecht merkte de schrijver, een door mij toch redelijk gewaardeerd medemens, ir. J. van der Graaf, mijn vader zaliger, heeft hem goed gekend en ik heb hem in het verleden ook wel eens ontmoet, op over professor Gerardus Johannes Petrus Jesophus Bolland dat “verondersteld werd dat hij “een onecht kind” was (Wat een uitdrukking!). Ir. Jan meent dus dat een onecht kind een uitdrukking is. Neen, dat meent Jan niet, dat schrijft hij. Maar Jan bedoelt te zeggen dat Prof. Bolland gewoon als kind is geboren en ook een echt kind was. Vermoedelijk er niet uitgedrukt, maar onder barensweeën “geperst”. Het zou dan wel erg gek zijn om te zeggen dat het onechte kind een geperst kind zou zijn. Beter was het om te spreken van een “gebaard” kind. Dit betekent niet dat het kind toen al een baard had, want veronderstel dat u dat zou veronderstellen dan veronderstelt u met rijke fantasie. Een kind dat met een baard wordt geboren zal vermoedelijk nog geboren moeten worden. Hoe dan ook, Jan heeft gelijk. Het blijft een rare vorm van jezelf uit te drukken over een kind dat ter wereld kwam en dan meteen te zeggen en het liefst natuurlijk later, en vooral niet te hardop dat, hoewel het kind van vlees en bloed is, toch onecht is. Je kunt nu zeggen waar ik mij druk over maak. Nou ik maak mij nergens druk om. Dus kun je dat niet zeggen. Maar waar ik mij wel mee bezig houd is, en dat houd me soms werkelijk bezig, met de uitdrukkingen die ik in mijn werk ook wel tegen kom. Ik kom in mijn werk ook wel eens onechte kinderen tegen. Niet werkelijk natuurlijk, dat zou onnatuurlijk zijn, maar in de praktijk van het archief kom je dit soort betitelde wezens wel tegen. Het gekke is juist dat dat toch op een of andere wijze beklijfd. Het intrigeerd met en het leuke daarvan is dat Jan er ook zo over denkt. Denk ik zo, omdat Jan schreef “wat een gekke uitdrukking”. Zo uitdrukkelijk is de context nu beschreven. Jan drukt het zo uit dat hij het een vreemde uitdrukking vind. Ik beschrijf dat ik de “uitdrukking” eigenlijk een vreemde uitdrukking vind en dat wij beiden, ondanks de verschillende benadering tot de conclusie komen dat een onecht kind on echt is. Het kind is echt, maar waarschijnlijk niet geëcht, al kan dat altijd nog gebeuren. In dit geval, handelend over professor Bolland meen ik dat niet gesproken kan worden over een geëcht kind, maar echt was ie. Echt waar, ik veronderstel dat de Leidse hoogleraar Otterspeer (volgens mij moeten zijn voorouders jagers zijn geweest, maar dat terzijde) die volgens “mijn” Jan een biografie heeft geschreven over Bolland, dit best had kunnen nagaan in de genealogische gegevens. En als je hoogleraar bent heb je ook wel tijd, zeker als je een biografie gaat schrijven over iemand als Bolland, om toch op zijn minst de kerkelijke doopboeken eens na te pluizen.
Terug naar het onechte. Als ik nu onecht ben, en daar gingen we nu even van uit, dan zou het niet echt zijn wat ik schrijf. Da’s voor ieder echt en onecht kind nog wel te begrijpen. Want als ik niet echt ben kan ik echt niet echt schrijven lezen, lopen wandelen, fietsen of wat dan ook. Toch kom ik in het echt regelmatig tegen dat in de echtelijke sponde een moeder in barensnood beviel van een onecht kind. Kijk dat is de wereld op zijn kop, behalve als het onechte kind een meisje is, want dan zou het zijn op “haar” kop. Kun je hier geen kop of staart aan vast knopen dan moet je jezelf eens voor de spiegel neerzetten en eens hard in je arm knijpen. Kijken of je echt voelt of je er echt wel bijhoort.
Hoe dan ook, degenen die mij volgen weten dat ik nog onlangs een lezing moest houden over het archief van de hervormde kerk van Sluipwijk. In die lezing heb ik ook gesproken over de zoektocht naar een onecht kind. Echt waar en niet gefantaseerd. Ik ben immers even onecht en kan dus ook niet fantaseren. Da’s nou met recht echt fantastisch.
Dus ben je onecht kind, dan heb je pech dan kun je niks. Dan besta je niet, dan kun je je wel voor “de kop slaan”, maar dat haalt niets uit want omdat je niks bent voel je ook niks, besta je eenvoudig niet. Nu sla ik mij voor “mijn kop” voel dat ik besta en concludeer: ik besta ben dus net zo echt als die broers en zussen van me. In het verhaal over de zoektocht naar een onecht kind zal ik ingaan op wat ik vertelde in de lezing over Sluipwijk. Echt waar.
Kijk, nu we toch echt bezig zijn kan ik er niet meer omheen. Volgens mijn naspeuringen zou onze “onechte” Bolland toch echt wel echt geweest zijn. Mijn zoektocht levert op dat hij de zoon is van Johannes Christiaan Philippus Bolland, in leven rijksveldwachter, en van de moeder Anna Madiol. De prof. is in Groningen ter wereld gekomen op 9 juni 1854 en overleden in Leiden op 11 februari 1922. “Mijn Jan” schrijft dat hij een vrijzinnige filosoof zou zijn. Vrij vertaald weet ik niet of filosoven nu zo vrij zinnig bezig zijn. Of ie echt zinnig is geweest? Vrij zinloos om hierover te filosoferen.
bron:kerkhistorie met een knipoog RD 21-2-2008