Langzaam maar zeker doordrongen de tinten van vele ingrediënten zijn smaakpupillen. Wat een afdronk. Starend in het flakkerende vuurtje van de kachel doortrok de afdronk een geweldige sensatie door zijn lijf. Wat een verrukking. Maar ook sloeg bij hem de melancholische snaar aan het tokkelen. Wat was dat nou toch?
Ineens verscheen dat krombenige mannetje, Lagers. Hoepels maken, karren met mooie houten wielen. Klokslag half twaalf kwam hij daar aangelopen. Beetje krom met een snelheid van 3 km per uur. Vaste tred. Op naar café het Watertje, iets voorbij zijn eigen huis. De man keek niet op. De man keek niet om. Nee, vastberaden liep hij daar naar zijn uitspanning van de dag. Café “Het Watertje”. De ontsnapping uit het grauwe bestaan van wagenwaker. Of gewoon uit gewoonte? Even onder de mensen?
Hij schudde zijn hoofd. Dat kon hij hem niet meer vragen. Weggezet als een “notoire zuiperd”. Dat werd hij in de volksmond wel. Want in de mond van zuigelingen en dwazen werden ook wel eens minder goede zaken weg geroddeld.
Terwijl hij nipte aan zijn glas onversneden malt whisky, bedacht hij dat dat met dat “zuipen” wel mee zou vallen.
De caféhouder Van de Water was er niet eentje die zo maar zijn clientèle in het diepe moeras van zuipen ten onder zou laten gaan. Die liet zijn mensen niet zuipen en al zeker niet “verzuipen”. Kom daar tegenwoordig nog maar eens om. Die moeten allemaal “omzet” draaien tot “ontzet” van velen. Sloten drank kunnen tegenwoordig, bedacht hij, zelfs bij de “voetbal” niet worden aangevoerd. Een kleine 500 liter bier op een middag? ’t Was weg voordat je het wist. En hij had het uit betrouwbare bron. Zuipen totdat ze er bijkans van neervielen, bij het darten in een kantine. Ja, dat had hij van zijn zwager goed begrepen. Geen wonder dat je dan de roos niet meer raakt, maar dat was aan het volk niet besteed. De barkeeper, ja die scoorde bovengemiddeld.
Lagers kwam binnen. In de hoek van het café stond een Poolsbiljart. “Doe mij maar het gewone recept, Van de Water, een olifantje op één poot”. Lagers nam zijn vaste plekje in.
Rustig en bedaard schonk de kastelein het gevraagde in. Een klein glas, met één poot, tot de rand gevuld. Zonder morsen werd het op de stamtafel neergezet.
Tegen twaalf uur, als het twaalfuurtje net achter de kiezen en de pruim was weggewerkt, werd door Van de Water gezegd: “niet te schielijk mannen, effe een kwartiertje rust”.
Ja, hij zuchtte eens. Waren er nog maar zulke caféhouders. Dan waren er vast ook niet zoveel problemen met de jeugd van tegenwoordig. Ach heden, hij kreeg het er bijna te kwaad van. Die whisky begon werkelijk ook al op zijn gemoed te werken. Het was ook een dubbele, verdikkie, dat had hij zich niet gerealiseerd. Te diep had hij niet in het glas gekeken, alleen maar van boven bij het inschenken. ’t Mocht wat. Na maanden van geheel onthouden, zomaar voor de kerst een beste fles aangeschaft. ’t Mocht wat kosten. Bij Galle en de maagklachtenfabrikant kreeg hij een beste korting. Zou hij nu al, na een paar slokjes, te diep in dat glas hebben gekeken?
Na het zogenoemde “stiefkwartiertje” zei de kastelein: “Het kan wel weer mannen”. Ook Lagers keek op boven zijn lege glaasje: “ Ach, van de Water, doe er dan nog maar eentje. Op één been kunnen we toch niet lopen”. En zo werden de glaasjes gevuld, de mannen keuvelden over de prijs van een stuk hout, de koetjes en de kalfjes.
Na dat kwartiertje mompelde Lagers: “Mensen, goeie dag verder. Ik ga maar weer eens”.
Zo schuifelde Lagers weer richting zijn werkplaats. Hij zag hem gaan. Vast ter been, niks zwabberigs aan. Met de snelheid van het leven.
Diep starend in de vlammen van zijn kachel, bekroop hem het gevoel dat ook hij zich moest houden aan de wijze woorden van een beslist niet lastige cafébaas.
“Niet te schielijk, man”.
Ja, die houder van het glaswerk was een hele beste.
En die wijze woorden moest hij vandaag maar eens gaan toepassen.
Niet meer kijken in het glas als hij inschonk. Maar kijken hoeveel hij inschonk. Want voordat je het weet ben je bijna beschonken. Niet te schielijk.
Niet met drinken, niet met schenken. De wereld gaat er vast op vooruit.
Dat wel.
De vlammen doofden.
De whisky gloeit na.
Dankbaar sluit hij het hoofdstuk.
Met een echte Schot.