Harms is terug, Wapse is nieuwsgierig
“Ach, Japie, wat heb je toch heerlijke koffie”. Nu is een compliment van dat kleine schriele en oh zo schrandere Friese boertje op zichzelf bezien al een bijzonderheid, maar voor Japie was het werkelijk een doos met slagroomtaartjes. Dat had hij van zijn vaste gast eigenlijk nog nooit gehoord.
Japie glom tot achter zijn grote uitstaande oren, zijn linker en rechteroog wisselden in opperste staat van opgewondenheid van richting. “Dank, Wapse, waar heb ik dit aan te danken?”
“Ach, weet je Japie, de koning heeft het meen ik wel eens gezegd, we moeten meer naar elkaar omkijken en een beetje mild zijn naar de ander. En als de koning het niet gezegd heeft dan zal dat die Corona-koning wel geweest zijn, die de Jonge. Hoe dan ook, ik zal klare wijn schenken, het is gewoon een streling voor mijn gehemelte. “
Even werd het stil in de gelagkamer van de Gulle Gaper. Beide mannen soezen een beetje voor zich uit bij de dampende koffie. De rust werd echter snel verstoord. Getooid met bruine hoed, voorzien van krullen in de snor kwam ineens na zoveel jaar, Harms aangefietst op zijn hybryde fiets. Zonder elektrische ondersteuning. Dat is niks voor Harms.
“Volk des Heeren, een goede morgen gewenst”. De breedsprakigheid van Harms was natuurlijk voor Harms zijn handelsmerk, hoewel hij ook kort, tegen het knorrige aan of bondig kon zijn.
Wapse en Japie waren compleet verbouwereerd. “ Man, daar doe je goed aan. Man, wat ben ik bliede je te zien, welkom Harms, dat is even lang geleden! Kerel, koffie?” Zoveel woorden achter elkaar van Japie toonden wel aan hoe bijzonder deze ontmoeting voor de kastelein van de Gulle Gaper wel werd gevonden.
“k, Zou je niet eens herkend hebben, Harms, met dat mombakkes voor, “zei Wapse. “ alleen, die rare sik van je had je goed verborgen. En wat heb je nu toch op de bol man? En dan bedoel ik onder die, mooi trouwens, hoed van je?”
Nadat Harms zijn jas op de kapstok had gehangen, het mombakkes tegen een of ander virusgedoetje in de binnenkant van zijn Gilette had getoverd en hij aankwam draven met zijn telefoon voor de heer des huizes, keken de mannen elkaar eens aan. “ Benne gij nu geheel belazerd man? Wat moet ik met die telefoon? Die Q R Code doelt me aan mijn Hiele grijpen. Wegwezen met dat ding, koffie van de zaak, dat krijg je en ga als de sodemieter gewoon gezellig bij ons aan de tafel!” Oei oei, het leek er warempel op dat Schele Japie op zijn kleine heer was getrapt.
“ Ja, meneer de kastelein, begon Harms, ja meneer de kastelein, de R variant uit Ierland Is overgewaaid en nu dacht ik zo, ik zal laten zien dat ik aan al mijn burgerplichten….” Het gezicht van Japie stond op onweer. Vervaarlijk kieperden zij schele ogen door het ruim van het kleine café. Nee, niet aan de haven, maar vlak bij de Goddeloze Singel onder Akkerwoude in de boezem of aan de randen van de Friese Wouden. Als de Friezen het echt op de heupen kregen zoals een jaartje of wat geleden op de Afsluitdijk , nou waar je dan maar, want zelfs Zwarte Piet hield ze dan niet tegen.
“Mooi man, mooi, dat je weer aankomt. Vertel….
Maar het werd stil. De verse geuren van de bruin gebrande bonen verluchtigde de ruimte. De mannen verzonken in de overpeinzingen van het bestaan. Maar Wapse barste bijna uit zijn voegen van nieuwsgierigheid. Wat, waarom, hoe zo, was Harms terug?
Harms is terug
“Ach, mensen, ik zei het gisteren nog tegen iemand die ook op de camping stond, ik wil dit volhouden tot minstens mijn 75e. Ik ben gewoon aan het fietskamperen. Ja, dan maak je wat mee hoor. Kom Japie, doe eens een beerenburg man. Het is me tegenwoordig wel wat met dat gekampeer.”
Niet veel later zitten de drie mannen verkneukelend aan de beerenburger. “Nou, Harms, vertel, wat is er met de kampeneerderij.” Vergenoegd aanschouwde Harm het tafereel. “Ach, Wapse, sommige mensen benne heel erg gemakkelijk. Was ik maar zo. Ik was en ben nog verbaasd wat ik meemaakte. Sta ik moederziel lekker op mijn plek, komt me daar in het duister een jonkvrouw aangestierd. Mooie rugzak, dat kon ik wel zien. “Ha, ik ben Fleur! Aangenaam! “” Ha, Fleur, ik ben Harms”. Bam Wapse, ik stond erbij en ik keek ernaar. Wauw man niet verder vertellen, maar dat jonge dartele ding…enfin, ze had geen koplamp. Nee, die had ze wel, maar ergens diep weg in de rugzak en dat was even knap lastig in de knapzak. In het pikkedonker. Of ze de mijne…. “Natuurlijk, Fleur, geen probleem Fleur.” Mijn koplamp bescheen de zeer geordende ingepakte rugzak terwijl die werd geopend alsof er een varken op deskundige wijze werd geslacht. Ineens stoot Fleur een kreet van grote teleurstelling uit. Het ging me Wapse, Japie (oh doe er nog eentje voor de schrik man) het ging me door merg en been. Even was de stilte zwaar doorbroken. Fleur keek zwaar beteuterd. “Ik, ik heb mijn beste Harms, ik heb mijn tent vergeten! “ Consternatie bij beiden.
“Enfin, het eind van het liedje is dat Fleur -omdat het niet regende- gewoon buiten onder het dak van onze lieve Heer heeft plaats gevat. Of ze die nacht kou gevat heeft, weet ik niet. ‘s Morgens was ze al snel uit de dwangbuis. Ze had heerlijk geslapen en ja, ze had het hele handeltje al weer klaar voor vertrek. En ik lieg niet als ik zeg: ik kreeg een heel lief bedankbriefje. Dat vind je hier onder….
Wapse man, Japie kerel, ik ben er nog ontroerd van. Die jeugd van tegenwoordig. Best kampeervolkje. Ze gaan de uitdagingen aan. Ze zetten de mental klik op “uitdaging”. En ze hebben nog fatsoen om mensen te bedanken voor het gebruik van een lampje.”