nav een preek over Jona

Ergens diep verborgen in een van mijn laatjes “proza en prullaria” diepte ik een paar aantekeningen op van een preek over Jona. Enkele regels over hoe het met hem verder is gegaan.

“Kijk, mijn beste, wie zit daar nu? Is dat niet die predikheer van Ninevé? ’t Lijkt wel of hij zit te vissen.” De twee vrienden kijken elkaar eens aan. Stiefelaar en Hakkelaar, ach ze zagen hem. Het was maar al te waar. De opgeslokte, uitgespuugde, maar oh zo succesvolle predikheer, die zat te vissen. Gedachten schoten door de beide vrienden hun hoofden. Als water uit een waterval. Welk predikmens kan nu toch getuigen dat zijn of haar Zender zo helder, zo klaar en zo duidelijk met hem of haar had gesproken?! Welk predikmens kan bevestigen zoveel echte respons te hebben gekregen op zijn of haar preek?

Jona, hij keek. Hij keek naar zijn dobber. ’t Zou toch wat als hij die vis weer eens aan zijn haak zou kunnen slaan?

De beide voorbijgangers gaven Jona een hand. “Man, dank voor je preek. Dank voor jouw God. Wat een onvoorstelbare barmhartigheid. Jona keek of hij water zag branden, dat wel. Vervolgens zei hij: “broeders, als er zoveel genade was met zoveel vuiligheid, vunzigheid en onrechtvaardigheid in deze wereld, dan kan ik jullie vertellen “zelfs voor mij!”

Plo(m)p deed de dobber.

“Beet” brulden de mannen.