Tijdens mijn virtueel bezoek aan de Marokkaanse Ibnou Zohr Universiteit te Agadir stelde de heer Ad al Fabeth mij de vraag of ik een mooie Nederlandse tekst zou kunnen aanbieden aan onze Marokkaanse studenten Nederlands, voor vertaling.
Tja, daar zat ik dan. Wat kan ik nou bieden? Hoewel ik iets heb met onderwijs en met de taal, is het voor een stel Marokkaanse studenten niet eenvoudig om nu eens een tekst te geven die kan leiden tot verheffing van onze volkskunst.
Ik begon daarom maar als volgt: Beste medemensen. Dat zijn me nog al wensen die u stelt. Een ferm stukje taalgebruik om te vertalen. Probeer me maar gewoon te volgen.
We kennen in het Nederlands verschillende uitdrukkingen en kunnen ook spreekwoorden en gezegdes larderen in ons spraakgebruik. Daarop is dit verhaal gestoeld. En als u dit kunt, kunt u zeker in ons mooie platteland verkeren. U zult geslaagd zijn voor het examen Nederlands en persoonlijk zal ik bevorderen dat een inburgeringscursus voor u niet meer noodzakelijk is. Want: “Wat Kan kan, kan Kan alleen” . Die uitdrukking heb ik niet van mezelf, kunt u begrijpen. Maar wat Kan kan , kan niet meer en is geworden: wat Kan kon, kon Kan alleen. Want –hoewel alles in kannen en kruiken is, is Kan niet meer onder ons. Dus dat zal vast niet meer kunnen. Kunt u dit nu naadloos overkieperen vanuit uw Marokkaans naar een correct gespelde Nederlandse tekst dan kunt u meer dan veel Nederlanders kunnen. Kunnen en willen zijn n.l. woorden die in het Nederlands veelvuldig worden toegepast. Toepasselijk is echter dat op het platteland en in stedelijke streken de woorden kunnen en kennen regelmatig door elkaar worden gebruikt. Dit is strijdig met de oorspronkelijke beginselen die aan het Nederlands ten grondslag liggen. Vaak merk ik op dat ik die niet ken en dat het ook niet kan. Om dat uit te leggen moet ik regelmatig lachen. Kent u dat? Spreekwoordelijk slaan dan velen de plank mis. Maar ook uitdrukkingen die worden gebezigd in het ene deel van ons platteland zijn geen gemeengoed. ’t Is gemeen, maar goed, dat moet soms ook bijdragen tot het verkrijgen van de lachers op je hand. Onlangs vroeg ik aan een nabij lid van de familie “Is ze een beetje goed te pas?”. Neen, een pasklaar antwoord ontbrak. Sterker, sommigen staan met zo’n vraag meteen met de mond vol tanden. Te pas en te onpas kun je dan spreekwoordelijk ineens “voor aap” staan. Maar op de Veluwe zal deze uitdrukking begrepen worden. In de omgeving van het Utrechtse wordt een mooie uitdrukking aangehoord met vraagtekens.”
De Marokkaanse studenten keken me nu aan of ze het water zagen branden. “Afsluitend, zo stelde ik, “kunt u overgaan tot het overzetten van voornoemde tekst. Als u dat kunt ,kent u Nederlands.” Het zweet stond op mijn rug. Pittig stukje tekst.
Ik werd wakker. Met een ruk zit ik recht op in mijn bed. Knal met mijn hoofd tegen de boekenplank. Als een schele Chinees zit ik overeind en bedenk: Ze kunnen me wat. Als ze zoveel kennen, kunnen ze best in Nederland werken.
Geef een reactie