Pieter Hoeksma

De beslommeringen van een ligfietsende levensgenieter

In Corona-tijd.

Starend in de verte. Schele Japie strompelde bijna van de barkruk naar het raam. De Gulle Gaper stond droog. Al bijna een heel jaar. Waardeloos. Die Rutte met zijn kapriolen, dacht hij. 

Gesloten.

Nooit kon er eigenlijk een goed woord meer vanaf. Stilte. Dicht. Geen mens meer. “Daar word je eigenlijk gek van, dacht Japie. ” En zo werd Japie steeds meer een stille teruggetrokken eenzame zonderling. Hij staarde..

Ergens, in de verte, zag hij het nu wel goed? Ja, daar kwam een mannetje met een hoed op aanfietsen. “”t Zal toch niet Harms wezen?” Zei hij in zichzelf.  “De manier, waarop dat mannetje over zijn stuur zit, karakteristiek bijna, ’t zou toch niet?” 

Ach, hoe lang had hij Harms al niet meer gezien? Jonge, al een heel jaar waren de deuren voor volk en vaderland gesloten. En nu komt daar, jazeker, dat moet hem, wel wezen…

Zo goed en zo kwaad als de oude pootjes hem konden dragen deed Japie de deur van het slot. Corona of niet, voor Harms was hij open.. en ja hoor, dat was hem helemaal.

“Oh, Harms, man, daar doe je nou eens goed aan. Ik ben niet open, maar je bent natuurlijk als vrind des huizes meer dan welkom, kom, gaat zitten kerel…ach, ach, Japie struikelde van opluchting, blijdschap en opperste staat  van opwinding,  ja, hoe benoem je zoiets in deze tijd van menselijke onthouding, eigenlijk? Nou, ja, Japie was gewoon helemaal in de wolken. Bijna had hij de steunstok niet meer nodig. Man, wat was hij uitgelaten.

“Hoe, Harms, hoe kom je hier verzeild? Wat ben ik blij om je te zien, oh Harms en hoe is het….”

“Ho effe, Japie, man, kalm aan. Alles op zijn tijd. Maar ik ben  ook blij je te zien hoor. Want er ligt wel een jaartje of vijf achter ons geloof ik. Enfin, ik zei tegen de vrouw, kom meid, we moeten nu echt maar eens kamperen in het Noorden. Camping de Zandhorst

ligt mooi dicht bij de Goddeloze Singel en, dus ook bij onze Japie, ik wil, ik moet…” “Enfin. Man, hier ben ik. De pijn en het verdriet van het verscheiden van vriend Krijn heeft zo zijn plekje gekregen, en dus kon ik niet langer meer wachten. “

Al ras had Japie zijn allerbeste bakje bruinenbonensap tevoorschijn getoverd. En onder het genot van het zonnetje leek het wel of de beide mannen elkaar binnen tien tellen alles wel wilden vertellen wat ze die vijf jaar lang hadden ontbeerd. Een hele tijd van opgedroogd verdriet. Japie zijn schele oog dook van links naar rechts. En hoe ongewondener hij werd, hoe vuriger zijn oog begon te dansen. 

Harms lurkte maar eens driftig, maar met smaakvolle kleine slokjes, van het wondere brouwseltje van Japie. Ja, die had er echt patent op. Wat hij door die bruinebonensap kieperde? Niemand die het wist, maar er was er maar één die zo lekkere koffie kon zetten als Japie.

“Zo, dus je staat op de Zandhorst? Mooie plek hoor, daar. Vlak bij de Petsloot. Ik vermoed zelfs dat jouw heit daar wel eens in gezwommen zou kunnen hebben. Hij woonde er immers mooi niet zo ver vanaf ”. 

Harms knikte. Verzonk in gevoelig gepeins. Wat een herinneringen, wat een vragen. Ach, en hij maar zoeken met zijn broer, waar zou dat nou toch wezen..dagen zoeken, kilometers lang fietsen, draaien en keren.  Staan ze samen op een avond op een brugje aan de Goddeloze 

Singel en huppee, of ze nooit zijn weggeweest :  “Meerstra, ja, buurjongen van jullie oom…Man, krijg nou wat!”. Op zich al een verhaal apart. Maar ja, dan zou Wapse er eerst bij moeten zijn. Zo spoken herinneringen, vertellingen, gedachten, woorden en visioenen door het brein van Harms. Ach, wat was het goed om hier te wezen.

En Japie? Die zat van oor tot mondhoek te grijzen van genoegen. Dikke vrienden.

“Kom je gauw nog een keer, Harms?” Japie vroeg het met een bijna smachtende blik.

Nou, Japie, ik eh…waar is Wapse?

Een oorverdovende stilte volgende. Japie zijn oog schoot van rechts naar links. “Nee, Harms, Wapse is, is, hoe zal ik het zeggen…”

Harms keek verbouwereerd naar het vreemde gedrag van Schele Japie. Wat is hier nu aan de hand?

“Kom, Japie, vertel eens..”

“Eerst maar een Beerenburger, Harms. Eerst maar, eh ja, van het huis hoor, ik ben niet open, eentje met een pootje…”

Nou liet Harms zich zoiets niet direct ontzeggen. Maar, als matigheid een naam had dan zou misschien zijn naam…nee, da’s flauw. Een borrel bij Japie is geen drinkgelag maar een lach voor je leven. “Graag, Japie, maar wat is er nu met Wapse…?”

Harms was nu bijna net zo nieuwsgierig als Wapse in zijn geheugen maar wezen kon. Het zitvlak brandde hem bijna in de broek. En hij moest nog fietsen. Naar de camping. Iedereen wilde wel eens even weten hoe het nu was met Schele Japie en met Wapse, het schrandere Friese boertje …

“Oh, Harms, weet je het niet? Wapse is aan “de meid”. Ach heden, compleet de weg kwijt. Een of andere “vrouwtje”, zal ik maar zeggen, maakt hem glad de kop dol. Man, hij is, als ik eerlijk ben, niet te genieten. Moet altijd direct “thuiskomme”. Mag “niet teveel drinke”, “Moet oppasse” en zo gaat dat maar door. Dus, als jij Wapse tegenkomt, Harms, dan denk ik dat je de snelheid van het licht moet hebben om hem aan te spreken. Compleet onder de plak die ouwe.  Man, ik had hem nog gewaarschuwd “Wapse, begint er niet an, ze bint op leeftied altied zo …” 

Harms stuiterde zowat van zijn zetel. “Man dat is toch lache, ik, ik ik.. “

Harms zou niet meer bijkomen. Och heden, de eeuwige vrijgezel Wapse, in de tentakels van de godin van de liefde. Geen ontkomen aan. Harms keek eens naar Japie. Japie, stiekem zijn oog wat corrigerend, naar Harms en toen stonden de “ouwe baasjes” te schudden van het lachen. Ze gierden het uit van de pret. Wat kon dat een mens in Coronatijd eens goed doen.  En wat was het heerlijk om in de tijd van zorgen en onthouding eens lekker samen te bulderen van het lachen. Met een flinke Friese burger. 

“Kom Harms neemt dr nog eentje man!”

“Ja Harms, als dr eentje an komt, gearmd op de fiets met een vrouw..dan…”

Bppprrrrr, Harms barstte het uit.

15/02/2021

Een na-woord

Een na-woord over Harms en zijn vrienden.           Nunspeet, 9 februari 2021.

Het heeft lang geduurd. Misschien zelfs wel te lang geduurd. Maar deze wonderlijke tijd van ziektekiemverwekker Corona doet alles anders worden. Harms en zijn vrienden was afgesloten. 

Maar een boek kun je wel sluiten, herinneringen kunnen je bij leven en welzijn soms best parten spelen. Harms wist er van. Altijd moest hij voor zijn werk in de boeken. Oude boeken. Dagelijks moest hij die oude boeken ontstoffen. En dan kwamen er heel wat namen boven drijven. 

Een enkele keer keek Harms nog welk eens op de website van het RHC Rijnstreek. Je kunt zoiets amper rond tamboeren, maar ook daar doet de nieuwsdrager van het RHC zijn best wel voor.

Een enkele keer draaide zijn gemoed van onderzoekslust nog in hem om. En dan? Zakte hij bijna door het ijs. Ijskoud bleef hij er niet onder. Het deed hem elke keer weer “wat”. Maar wat “wat”  was? Dat was voor Harms net niet in woorden  te “pakken”. 

Misschien, zo dacht hij, is het wel een vleugje staar op het geheugen en gevoelsleven? Bij het ouder worden komen er toch  steeds iets meer van die rare prikkels?

Zijn computer kieperde uit het hele diepe verleden van “toen” en “van je weet wel” ineens een briefje tevoorschijn. Een brief aan Krijn en een hele wisseling van gedachten, woorden en gevoelens van Krijn.

Harms moest even de waterlanders weg toveren. Een brandend gevoel van eenzaamheid doorploegde de voren van de herinneringen.

 “Ja, die Krijn, mijn vriend die…”. Ach, Harms schudde zijn steeds kaler wordend bolletje. In Coronatijd geen eens meer fatsoenlijk naar de kapper. De baard werd weer een wilde wereld. Buiten in de wilde witte wereld was dat overigens eigenlijk best aangenaam. Net, zo dacht hij, alsof de Schepper een bedoeling heeft gehad met die weelderige haardos. Misschien moest hij ook maar geheel  onthouder worden. Geen haarmes meer op zijn hoofd, maar ook geen haar op zijn hoofd om geheel  onthouder te worden. Zo erg was het met Harms nu ook weer niet.

Wacht, Harms moest maar eens de kuierlatten pakken. Gewoon: gaan met je schoenen door de bagger van het witte bestaan. Dit, zo bedisselde Harms, kon hij prima doen met een nieuwe vriend. Nee, geen Krijn, maar wel fijn om mee te wandelen. Ook voorzien van degelijk schoeisel. Ook belezen. Ook iemand waar Harms nog wel het nodige van kon en kan opsteken.

Wel zorgen dat je tijdig van de straat bent, want vadertje staat staat altijd paraat om je een beste prent te geven. En dat prentenboek is bij menig Hollander niet (meer) geliefd. Als het volk achter de voordeur wordt gestopt, stopt de inkomstenkant van Wopke Hoekstra, dus hebben ze daar dat volgende maar weer op gevonden. Spertijd, maar net even wat minder streng van toonzetting.

En vrienden op bezoek? No way, meneer. Eentje wordt Per Gratie getolereerd. Kijk, daar kun je dus nog wel een eindje mee op ’s Heeren wegen weg stiefelen. Maar wel tijdig van de straat. Nou ja, de staatskas moet gespekt kunnen worden.  Soms wordt een mens behoorlijk obstinaat van al dat gekuip in Den Haag. Maar als je op je centen zit te wachten??? Nou, vraag dat de ouders van de kinderopvang maar eens. Wanhopig, in de klauwen van de …pfft, Harms krijgt het bijna niet meer uit zijn pen gewrongen, maar toch, uit de klauwen van de beschermer van de zwakken… O,  oh, wat is hij de laatste tijd toch op zijn ziel van verontwaardiging getrapt door het wonderlijke, ja bijna misdadige systeem waaraan hij en waarvoor hij altijd- bijna tot “bloedens” toe, maar dan  net even anders, gewerkt heeft. Wat doet dat pijn.

“Harms, jongen zit je nu niet te beklagen”, zo mompelde hij. “Die overheid heeft ook heel veel goeds…” 

Harms keek op. Ze bestrijden te vuur en te zwaard een onzichtbare sinjeur van zeer, zeer bedenkelijk niveau. En nee, zelfs nu spreek ik niet eens over Forum of schreeuwerige types van groen of PeVe en nog wat. Harms moet niet aan politiek doen. De politiek doet wel veel aan Harms.

“Wat zit je toch te piekeren,” zo dacht hij. “Kijk naar je oude geschriften van Krijn.” Van een probleem maakte hij bijna een zegen. Hij kreeg de opdracht “tot klaren” van zijn hoofd. Nou ja, oren. En die opdracht deed hij met grote verbazing en eigenlijk ook wel met de nodige scepsis. Bijna net met zoveel ongeloof als Naaman, die in het water van de smerige rivier de Jordaan dook. Maar hoe kwam die weer boven water?

Juist.

En net zo, tot grote vreugde van Krijn zelf, klaarde alles op.  Meteen heeft Krijn, zo blijkt nu uit de geschriften, de dorpsdokter van de ouwe grond een beste bak met kersen geoffreerd. En dat niet alleen, ook zichzelf voorzien van een hele echte “Ouwe Klare”.

Kijk, dat was Krijn.

Harms gezicht begon te glimmen.

Herinneringen? Ze toveren zomaar ineens, ondanks alle Corona-onthoudingsperikelen, een glimlach om je mond. Dankbaarheid vervult het hart. 

Harms hield zich de spiegel voor. Jazeker, herinneringen kunnen vaak beter werken  dan een medicijn  van de apotheker. 

Zelfs in Coronatijd.

De stiefelaar en de (f)luisteraar.

Al eerder had ik geschreven dat deze stiefelaar een (f)luisteraar tegen kwam. Wonderlijke wegen, zo langs de Oude Zeeweg. Werkelijkheden en onwaarschijnlijkheden die  onwaarschijnlijk, werkelijkheid worden. Deze stiefelaar was er weer eens, in de vrije velden van Doornspijk. Ergens in de verte kwam een petdragend wandelaar aangestiefeld. Zijn gang voorspelde een kwieke 60er. Nou, daar kon deze stiefelaar ook bijna voor doorgaan. Laten ze elkaar, hoe vreemd het ook mag klinken, tegenkomen op het Achterwegje. Bij de hoek met de Veldweg. Een korte groet, een volle herkenning. “Hé, bent u niet die het verhaal schreef over de (f)luisteraar?Mooi hè, u had hier toch ook over geschreven, over dit hoekje met de kleuterklas?”

Kijk, van dit soort uitspraken word je als schrijvertje best gelukkig. Blijkt dat je stukkies “blijven hangen”.

Amechtig greep ik naar mijn verwoestende baard. Krabde eens achter de oren. Maar dit medemens had wel een open gezicht. En dus kon het geen kwaad om de vraag bevestigend te beantwoorden. Wat korte heen en weertjes. Ook uiteraard over het weertje van die middag en meneer had al weer, echt al weer, oog voor weer een ander homo sapiens. Sappige jongedame op enige leeftijd, zal ik maar zeggen. Enfin, ik verzette mijn schreden richting de Nunspeets dreven en de luisteraar was zo druk in gesprek met de andere soortgenoot, dat ik mijn gang wel alleen voorzette. Ik drukte mijn hoed nog eens extra op mijn bol en kuierde voort.

‘s Avonds kreeg ik een sms. Of ik “die wandelaar” mocht wezen. Lang verhaal kort: wij maakten een afspraak om samen al kuierend te kouteren over ‘s Heeren wegen. Met gepaste snelheid, zoals het van oudere medemensen betaamt. Het ging prima. Afspraak gemaakt.

De auto werd geparkeerd bij De Deel. Er werd kennisgemaakt, de Coronastoot werd uitgevoerd, tussen haakjes, wat een verarming…herkenning uitgesproken, waardering voor de naamdrager gedeeld (ook mijn broer deed dezelfde uitspraak:  “Die naam mag hij met ere dragen!”) Het moet hier toch wel even worden neergezet zodat het zwart op wit staat. En dan:

De kennismaking.

Soms zit je op je stoel en val je er vanaf van verbazing. Nou had ik al een “tikkie op de vingers” ervaren van iemand die dit soort stukkies kennelijk ook las. In Doornspijk hoef je gewoon nergens van op te kijken. Maar nu had ik een veiligheidsgordel nodig. Want deze stiefelaar kieperde echt van zijn onderdanen. De reden?

 De “wandelaar” was de (f)luisteraar…

Niet ” die gekken kunnen lopen”, maar: zo gek kan het lopen. Vermoedelijk moet je voor dit soort zaken al wat ouder zijn. Gelukkig kan ik mij nog verwonderen over de wondere ontmoetingen in mijn leven. Nu werd ik  meteen die ochtend van wandelende stiefelaar een luisteraar. Misschien zelfs een twijfelaar. Waar het over ging weet ik niet meer.

Ik ben er nog stil van. ’t Was best gezellig. Een aardige mede tochtgenoot door het leven. Wie weet, gaan we nog eens samen door de wondere wereld van de herinneringen over de Noord-Veluwe. Bredero zei het al: ‘t kan verkeren.

Verkeerd ging het niet, ook al liggen we mijlen ver van elkaar af in bepaalde opzichten. Goed om te beseffen dat daardoor het perspectief “medemens’ een mooi beeld geeft.

En nu maar hopen dat ik geen al te gekke dingen gezegd heb over die (f)luisteraar.

Het kan dus best vreemd lopen in de hoftuin van het heden. Zelfs op de grote stille heide…Waarbij ook hij gelukkig wel houdt van verre horizonten. Want een paar dagen later hebben we het eens echt op een lopen gezet. Met mooie vergezichten. 

Nou, als men blij is met de ontmoeting dan kunnen dit soort ontmoetingen ook bijdragen tot een beetje meer vreugde in het leven. 

Zo stiefelen we door. Zelfs op de Stakenberg. En er werd van boven niet eens, tegen de regenverwachting in, een stokje voor gestoken. Nee, het zonnetje overgoot ons met verwarmde stralen. Als je niet oppast zou je toch nog waterlanders produceren. 

Van Emmausganger tot Elspeet-sjokker. 

Zoiets.

Red light district!?

                                      Nunspeet, 30 december 2020.

Wie fietst loopt de kans iemand te ontmoeten. Wie wandelt, trouwens ook. En je kunt het ook nog eens combineren. Soms ga je van de fiets af om even een “plaatje” te schieten. En ik weet heus wel dat ik niet het perfecte plaatje produceer. Maar soms zijn die luchten zo mooi….

dav

Zo ook eergisteren. Effe er af..effe..plaatje…schieten en? 

Een praatje maken met een wandelaar. “He, ja, man, mooi hier he om die luchten te fotograferen.”. Ik antwoorde dat ik dat deed omdat ik die lucht zo bijzonder vond. Rijp voor een schilderij. “He, ben jij dat van die (f)luisteraar?” 

Welnu, ik was van de fiets af. Anders was ik er vanaf gevallen. Wat zullen we nou aan de pet, hoed draag ik alleen bij het wandelen, hebben?

“Jazeker”. Mijn antwoord verborg misschien zelfs wel enige voorzichtigheid. “Ben jij soms de stiefelaar, schrijver van de (f)luisteraar? Hans.. meen ik?”

“Nou, nee niet bepaald. Dat is mijn oudere broer. Maar, hoe komt u nu aan (f)luisteraar?”

“Oh, ik heb dat pas gelezen en via Soppenhof kwam ik dat verhaal tegen over die (f)luisteraar.…”.

‘’En vond je het wel mooi?” Het spoot er eigenlijk oneerbiedig uit. Maar ja, een lezer van mijn stukkies? ’t Kon slechter, alleen nu maar de vraag of hij dat wel kon waarderen. Ach, heden, zoekend naar bevestiging of zo. Voer voor psychologen. 

Gelukkig vond hij het de moeite waard. En al keuvelend liepen wij voort door de Doornspijkse dreven. De Veldweg af, het Achterwegje in. Zijn jeugd, zijn kerkgang. Het rode lampje. Het rode lampje? De afgang? ‘ t Ja, het is maar hoe je het bekijkt. Maar een rood lampje deed ook bij mij een lampje branden. 

Brandend van verlangen om zijn verhaal te horen trok ik de woorden uit zijn mond. Want vroeger, tegenwoordige denk ik toch niet meer?, waren er lampjes aan de preekstoel. Een rood lampje. Ach heden, dat lampje. Als het uitging waren de (niet bezette, maar wel verhuurde) plaatsen vrij. En je zou zeggen dan is iedere wachtende vrij en gelijk om de bank in te klauteren en plaats te nemen. Alzo niet voor mijn medewandelaar. Die was even “te min” en kon mooi op een uitgetrokken plank zitten en de “ wachtende gasten” kregen een plekje in de “nette bank” . Mijn verhalenverteller mocht de plank onder de bank gebruiken, die anderen waren kennelijk heel wat beter….Ach ja, wat maken we soms een onderscheid in de kerk. 

Kerken na een uitgaand rood lampje in Doornspijk? En dan geen plaats krijgen in de “mooie” bank? ’t Laat zich raden. Al zal, en ik herinner mij de “wie biedt er geld veur plaats…” er toch niet meer bij zijn.

Nee, kerken deed hij nu in Elburg. Nou ja, als Corona dat toeliet. Want net als elders, kerken zit er in bijna heel 2020 niet meer in. Hij niet iun Elburg. Ik niet in Nunspeet. Wij liepen maar even door op de beroemde afstand van 1.5 meter. Kerken? Je kon ze bijna met een lampje zoeken. Max. 30. Als je je daaraan houdt tenminste.

Hij liep door. Ik pakte mijn fiets. Lampjes en kerken. In de kersttijd kom je heel wat lampjes tegen. Mooi, dat er licht wordt verspreid. 

In mijn werkzaam leven heb ik heel wat kerkboekenonderzoek gedaan. En ja, daar waren inderdaad  ook de (rode) lampjes. Lampjes die ook in de annalen van de eenvoudige kerkgeschiedenis best wel wat hebben losgemaakt. 

Je hoeft er zelfs niet voor naar het archief. Ook Coronaproof kun je onderzoeken hoe de werking van de lampjes, meestal rood, soms ook groen, in de godshuizen werd toegepast. Gewoon eens googelen en als je dan het licht nog niet hebt gezien? Vraag dan nog maar eens hoe het toch werkte met die rode lampjes. Bij sommige geschiedenissen krijg ik rode koontjes. Maar ik denk dat de lampjes aan de preekstoel er toch, mag ik hopen, niet meer zijn. Dat is voor mij als het Red Light district. Verboden toegang…

Net zoals het fenomeen “verhuurde plaatsen bij opbod (!)” niet meer in onze godshuizen de gewoonte is. 

Gewoonlijk ga ik niet in op allerlei misstanden. Maar als de misstanden uit de wereld zijn gegaan is dat wel iets om dankbaar voor te zijn. Dat de discipelen al “vochten” voor het mooiste plekje? Is bekend. Dat wij nog steeds onderscheid maakten tussen rijke en arme medepelgrims? Helaas, het zal nog steeds gebeuren. Maar ik denk dat de meeste kerken nu wel “het licht” hebben gezien. 

Dat hoop ik. 

Pagina 10 van 91

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén