Pieter Hoeksma

De beslommeringen van een ligfietsende levensgenieter

De (f)luisteraar

Wonderlijk. Links, rechts, links, rechts. Het loopritme van deze zondagavond. Het gaf letterijk een “schwung” aan deze nachtelijke wandeling. Aardedonker. Maar in die duisternis vliegen de gedachten en herinneringen als kleine veelvuldige fruitvliegjes door het geestelijk firmament. 

De stilte was tastbaar. Voort ging het. Van 5,4 al snel naar 5,9. Voort. Op de Veldweg. Hoe vaak had ik die al gelopen? De laatste maanden al heel wat keertjes. En in mijn jeugd werd de zondagse wandeling altijd gedaan op de Veldweg. Toen nog met leem, keien, gaten en kuilen. 

Daar. Stond het huis van zuster Wierda en het Groene Kruis. Maar zuster Wierda, zo realiseer ik mij, heeft geen straatnaam in Doornspijk. Oei, een gemiste kans voor de straatnaamcommissie. Wat moet juist zij veel betekend hebben voor de Doornspijkse ontwikkeling, zoveel is wel zeker. Een standbeeld zou misschien zelfs wel op zijn plaats zijn. Nu is daar eigenlijk bijna een kerkelijk gebouwtje neergezet van de Evangeliegemeente. 

Zo stiefelend, links, rechts, links, rechts, besef ik dat er plannen zijn voor nog een kanjer van een kerkgebouw op de plek van de oude Vuurdoorn, ik ruik nog de planten in de kas. Er moet blijkbaar een giga kerkgebouw worden geplant.  Toen maar, blijkbaar is het allemaal niks te gek voor Doornspijk.

Wat er verder in mijn geest zich afspeelt, laat zich raden. Aan de kerk waarin ik gedoopt ben is nog steeds het oude kleuterschoollokaal gevestigd. Daar, waar ik voor het eerst door Sinterklaas vermanend werd toegesproken. 

Voortgaand op de Veldweg loop ik langs het kleine slootje waar bijna een hele kleuterklas in is gekukeld. Als afscheid van, en ter ere van Judith Fleurke, mochten wij met zijn allen “visjes vangen”. Jammer alleen, dat het hekwerk niet bestand was tegen zoveel jeugdige overmoed. De paniek in de ogen van onze juffen staat mij nu nog helder voor de geest.

Dit hekwerk lijkt me trouwens ook niet bestand tegen kleine kinderen. Zelfde sloot, zelfde locatie.

In het pikkedonker vervolgde ik de weg. Alleen mijn geest werd verhelderd door prachtige herinneringen. En dan, ineens, “goeie avond”. Man, vrouw en een kanjer van een hond doken plotseling voor mij op. Bij Soppenhof. Och heden, die gedachten stop ik nu maar in het laatje “fijne jeugdherinneringen”. Maar mens, wat een schrikken. Zonder enige vorm van verlichting op die donkere weg. Voort ging ik. Mijn Action lampjes zorgvuldig om mijn handen. Geen auto’s, geen fietsers. De oude Zeeweg, wat een verademing ten opzichte van ruim 60 jaar geleden, werd ingeslagen. Op richting de Horst tegenwoordig heet dat geloof ik “De Klompenburg”. Kwiek voortstappend, tevreden over gemis aan herrie, geluiden en regendruppels deed mijn pas mijn wandelsnelheid versnellen tot 6.1 km per uur.

En dan?

Uit het niets, uit de dikke duisternis, ineens een schim. Mijn lampje werkte nog sneller dan het licht zelf. “Oh, hallo”. “Ook goeien avond”. Nou, dat had ik direct wel door: dat was vast geen Doornspijker. Zuiver Hollands.

Zijn ietwat, vale, gele hesje deed mij veronderstellen te maken te hebben met een hardloper.  Hardleers als ik ben, meteen een oordeel. “Ach, mijn beste, heerlijk lekker hé, geen verkeer…”. Ik zag de man verbouwereerd aan zijn hoofd plukken. “Ik, ik, ik luister..”. zei hij op bijna fluisterende toon. “Maar mijn beste, hier hoor je toch niks?” Met een lamp zo scherp als een scheermes,  zodat alle duisternis om mij heen verdween, bescheen hij mij even met een gemompelde verontschuldiging voor zoveel lamplicht. De lamp werd uitgedaan. Ontdaan van die scherpe lichtval vroeg ik “maar ik hoor toch niks..?”. “Neen, ’t is mooi werk man. Ik luister naar een preek. Kan ik mooi doen met zo’n wandeling”. Pas nu zag ik dat de man zijn “oortjes” uitdeed.

Verbouwereerd stond ik op mijn stutten. De beste man zal het vast niet gezien hebben. Nog nooit van mijn leven had ik zoiets meegemaakt. Luisteren naar een preek tijdens een wandeling. En het zal vast eentje geweest zijn van drie punten. En dus wel een wandeling van ruim 1 ½ uur. Vermoed ik. Ik heb het niet gevraagd. Horen zingen heb ik hem trouwens ook niet. Maar ik wenste hem een “goede voortzetting”. Mijn weg vervolgend bleef ik mij even verbazen. Zo’n (f)luisteraar had het moderne overdrachtsevangelie in de broekzak op zondagavond. En nu nog beweren dat die “kerkgangers” te dicht op elkaar kropen in Coronatijd? Ik dacht het niet. Geen 30 man. Een oordrager, een geel hesje, een pet en als een eenling “onderweg” als een vereenzaamde Emmaüsganger. 

Verbaasd en een beetje verdwaasd heb ik mijn weg voortgezet. Welke preek? Wie preekte?

Ik heb het niet eens gevraagd. Duidelijk is wel, een apart gebouw is niet meer nodig. En na al die beslommeringen, in en met gedachten al dan niet erg filosofisch, loop ik door de Lageweg. Onbewust was ik weer op de Wolter Vinckeweg aangeland. Neen. Het geboortehuis stond er ook al niet meer. Het hele handeltje was sterk veranderd. Slechts de giga kerk stond op dezelfde plek. Ook inmiddels in de loop der jaren van een extra puist voorzien. Tja, dan heb je toch geen gebouw extra nodig? Vreemde fratsen.


Ik liep door. Naar de Deel. En deel thans mijn wandeling over een heerlijke stille donkere zondagavond. Een fluisteraar en twee luisteraars.

Meer ben ik, behalve mijzelf uit de herinneringen, niet tegengekomen.

Stiefelaar of krabbelaar

Ach heden, een mens moet wat doen. De social distance is voor velen niet uit te houden. Nu houd ik het wel uit, maar soms galoppeert de geest als een op losgeslagen “peerd”. Terwijl op de achtergrond de muzikale verwerking van “Merck toch hoe sterck”, door mij altijd weer onverbeterlijk aangevuld met “het werk van deze klerk” langs de buisjes van Eustachias worden geleid naar mijn muzikale geest en daardoor vertroeteld, grijp ik naar penseel of, in dit geval het krijt. Nu niet meteen een strijdlied aanheffen, graag, maar gewoon even stil in verwondering. Of dit een sterk merk is, waag ik te betwijfelen. Wel een paar kleine stiefeldoosjes, om maar in stijl te blijven, die ik aan het blanco papier heb toevertrouwd. ‘k Zou willen dat ik niet nog maar in de kinderschoentjes stond. In dit creatieve leven trouwens wel. Maar, zoals gold voor de kleintjes die in deze schoentjes moesten leren lopen, zo loop ik aan de hand van ‘moeder’ Ans, op mijn “(re)creatieve loopbaan” voort. Met vallen. En opstaan.

De modderschuit en palingkist

“Ach, jongens, morgen wellicht weer regen. Ik ga de palingkist maar eens zetten want de palingen zullen wel gaan trekken”. Mijn buurman vond het allemaal zo prachtig. En wij vonden het zo super spannend.

De palingkist zetten. Het was altijd weer een wonderlijke gebeuren. Eerst werd er met de modderschuit een fuik gezet. De fuik leidde dan tot de palingkist. Een grote kist, met heel veel gaten. En als die palingen dan zo dom waren om in de fuik en dus in de kist terecht te komen? Dan was het feest. Ze konden er niet meer uit. Oh, ja, ik zie ma ze nog bakken in de pan. In mootjes gehakt en verdikkie als het niet waar is, ze kronkelden gewoon in de roomboter terwijl ze gebakken werden. Maar wacht even, dat gaat te snel.

De modderschuit was een geweldig bakbeest. En die voer niet snel. Met lange bonenstaken staken de draken (wij dus) van wal. Door de moddersloot, achter het huis van onze buren in het prachtige Klarenbeek. En af en toe ging dat ook gewoon mis. Stond je voorop en de achterste duwde te hard, ja, dan liep je de kans tussen de voorplecht en de staak terecht te komen. Hieperdepiep, dan ging je in het diep. Ook kon je soms de bonenstaak niet al te snel uit de modder trekken. Dan trok je jezelf dus in de modder…Niet ongevaarlijk overigens, want er lag barstens veel modder in die sloot en voordat je het door had ging je een langzame verstikkingsdood tegemoet. Wonderlijk genoeg, zover is het dus gelukkig niet gekomen. Samen rommelen met zo’n schuit is voor schavuiten het einde. Terugkijkend, zijn het de herinneringen die opborrelen. Net zoals de borreltjes in het smerige water, als je de lange bonenstaak erin duwde. Staken, die ook wel braken. Altijd weer een wonder dat we het beiden hebben overleefd.

Eenmaal keken we op de rand van de boot, of op de onderste steunbalk van de brug achter het huis van onze buurtjes, naar het opvissen van die palingkist. Smerig maar altijd heftig interessant. In zo’n fuik zat van alles en nog wat. Een baars, een voorn, en andere beestjes. Als de kist openging? Wauw, die kronkelende zwartjoekels van glibberbeesten. “Nou, Pieterman, als je kunt, vang er maar wat van. Wat je vangt, mag je houden.” Dat leek leuk, maar ze waren letterlijk zo glad als een aal. Een keer heb ik het handiger aangepakt, herinner ik mij. Toen had ik mij ingesmeerd met zout en wit zand. Na een duik in de kist, met mijn magere lijf, zette ik mijn buurman toch mooi te kijk. Toen kon ik er een stuk of 5 te pakken krijgen. Moeder was er maar wat blij mee. Nu kijk ik terug naar een plaatje.

Uit die tijd. Geef mij toch maar een hele echte Zuiderzeepaling. Lekker gerookt. Om van te watertanden.

Nu kijk ik terug. Een blik in het verleden.’ t Ligt verdikkie best een eind terug in de tijd. We zijn net als de palingen. In de fuik van het heden aangekomen.

Toch leuk als de kleine man voorop mij zomaar “even op de plaats van het verleden zet”. Hermanus? Bedankt.

Wonderlijk

Een dag heeft 24 uur en 1,5 meter.

Een dag van 24 uur duurt heel erg lang

als je alleen maar kijken mag naar het behang,

op 1,5 meter.

De mensheid doolt verdwaasd

de maatschappij is plotseling uitgeraasd.

We kijken en we lopen,  houden afstand van elkaar

maar het behang kijkt naar mij

en vindt mij heel erg raar.

Nee, ontmoeten doen we niet

de handen worden niet geschut.

We zitten met de handen in het haar

op 1,5 meter en we zien eindelijk weer naar elkaar.

Zit je te somberen en weet je niet meer hoe of wat

te doen

neem dan de wandelschoen maar op

en sluit je- nu het nog kan en mag- niet op.

Op afstand zo maar meegeleefd

is iets , wat zelden werd beleefd.

De zorgers in de frontlinie van het gezondheidsveld

liggen op apegapen, bijna uitgeteld.

Bestuurders raken uitgeput

maar raak, oh mens, niet in de put.

Heb goede moed en geef elkaar

een virtuele groet. 

Schut even nu geen handen meer

maar breng de zorgen bij de Heer.

Dat doet je medeburger goed.

Pagina 11 van 91

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén