Eindelijk is het zover. Zo ver weg zijn we niet meer om eens te gaan kamperen. En we gaan ook niet ver weg. Niet naar Verweggistan, gewoon lekker dicht bij huis in de mooie Veluwse bossen.
Bijna sta ik te trappelen van ongeduld. Maar geduld is een schone zaak en ik heb mijn slaapzak nog niet schoon. Die ligt nog te drogen op de stoelen in de zon. Dat wel. Maar straks gaat alles in mijn rugzak om op mijn rug te stouwen. Wat een ondraaglijke gedachte, nog even te moeten wachten. En uitgejouwd of gedag gezegd, stiefel ik mijn dromen na. ’t Zal wat wezen. Eindelijk je droom weer te kunnen volgen. De neus achterna, de straat door, het bos in, de paden op. Een kleine groene camping uit het “Groene Boekje” zal mij leiden.
Eerst lijden door het gesjouw, maar dan komt het grote verwonderen. Genieten van de natuur. Elk uur, elk ogenblik even met volle teugen de zuivere boslucht naar binnen halen. Mij werd gewezen op een mooi terreintje van SBB in de Noord Veluwe. Wapenveld? Nee, dat is niet meer. Omgekomen door de keiharde wetten van commercie. En die commercie speelt ons danig parten. De kleine -zeg van ouds her- kampeerpaspoortterreinen, wie kent ze nog? Ze zijn omgetoverd tot wellustige camperplaatsen. Sleurhutten? Ja ook daar ontkom je niet meer aan. En nu bij mij de tand des tijds ook zijn verwoestende werking heeft uitgewerkt, ik ben inmiddels ook uitgewerkt, en er dus meer tijd is om mij lekker te kunnen verpozen aan het oneindige niet werkende bestaan, ben ik genoodzaakt tot het onderkomen en ondergaan van “een sleurhut” . Nou ja, bescheiden. Past denk ik wel bij mijn stijl van het leven.
Nu, deze knipoog naar mijn kampeerbestaan wens ik te doorbreken met een tentje op mijn rug. Alleen. Voor even. Even ouderwets gezellig stiefelen met mijn handel en wandel door ’s Heeren dreven. Geplaveid met een mogelijkheid ongeplaveide paden te betreden. Een mens kan nog mens zijn. Maar alzo niet meer op de SBB terreintjes. Omgeploegd als ze worden door steeds indrukwekkender vehikels die met name betiteld worden met het woord “camper”. Alleen blijkt, dat er nogal eens ruim gedacht wordt aan de vorm van bivakkeren. Immers, als de cola op is moet er toch echt met de camper een slokje drinken worden gehaald. Achterstallig onderhoud en achterlaten van de “camperplaats” is dan zo’n dingetje waardoor we goedkoop uitziende stoeltjes laten staan. Zie zo. Plekje bezet. Liefst voor zo min mogelijk, campings zijn duurzaam, dus al het water in de tank voor een nachtje lekker goedkoop aanvullen, de giertank van dagen, zoveel mogelijk legen en op naar de volgende “Kampeerplek”. Een mens wil zich ontwikkelen.
Ik zie het met lede ogen aan. Verdriet vervult mijn kijkers zodanig dat mijn blik wellicht wat vertroebeld is, zoals ik nu kijk naar vervlogen dromen. Ik ga, denk ik, maar wild kamperen. Wellicht dat een wachter van het grote groene bos voor mijn verdriet wel oog heeft. En een oogje toeknijpt. Of mijn ongehoord gedrag door de vingers ziet. De bonnetjes? Daar wacht ik toch ook niet echt op. Bij het betreden van de kampeerplaats uit het groene boekje geldt: betalen of wegwezen. Dat zou ook moeten gelden voor het overtreden van de regeltjes voor het rijden over de camping voor een boodschap. Kom maar eens om zo’n boodschap. Het groene boekje? Waar is dat vleugje nostalgie? Geef mij maar weer de regeltjes van een kampeerpaspoortterrein.
Eindelijk is het zover. Zo ver weg van wat geweest is. Of wentel ik mij in de nostalgie van de jaren 60?
Ik hang mijn rugzak om. Voort pelgrim. Voort.