Pieter Hoeksma

De beslommeringen van een ligfietsende levensgenieter

’t Ouwe jaar

Onder de categorie ” verhalen uit de oudheid” moet dit verhaaltje maar worden opgeslagen. Dat waren zo maar de eerste gedachten die aan mijn brein ontsproten. Nu we bijna in het “oude jaar 2008” kunnen schrijven, omdat we op de valreep zitten zeg maar, meen ik dat wel gepast.

Of het verhaal helemaal past in “oude verhalen” moet blijken als ik al schrijvende weg mijn weg door mijn gedachtenspinsel heb kunnen ontvouwen. Want hoe je het ook went of keert, vandaag zit ik met mijn gedachten toch wel heel heel erg in het verleden. En het heeft eigenlijk niet eens wat met mijn werk te maken. Behalve als ik zou werken in het “heitelân”. Ik zal het voor de leesbaarheid vandaag niety in het Fries doen, maar gewoon in plat Nederlands. Voor een ieder die het leest wordt het dan wel een beetje meer begrijpelijk. Kijk, mijn voorgeslacht. Da’s echt heel bijzonder. Allicht, als je bedenkt dat daar wel het een en ander zich heeft afgespeeld. Ze hebben zich voortgeplant en het wonder is er ook werkelijk gekomen: dat zit nu driftig achter een computerscherm te typen over de typetjes die zich als “mijn voorgeslacht” hebben laten betitelen. Vandaag begin ik dan ook niet in Harmelen, immers dat is heden het eindstation, neen, Frentsjer. In Frentsjer, en als ik dus goed ben geïformeerd moet dat tegenwoordig Franeker heten, is de c.q was de geboorteplaats van een onzer voorvaderen. Ds. Atzo Nicolai is daar omtrent het jaar onzes Heeren 1640 ter wereld gekomen. Genoemde ds. is dominee geweest in Nes en Wierum. Hij “stond” daar van 1664 tot 1670. Zes jaren werken op de koude akkers van het Friese landschap. En dan gaat onze dominee op tournee. Droegeham en Harkema. Tegenwoordig Harkema en Drogeham!. Jawel, bij de Hoeksma’s kunnen thans de koppies omhoog gestoken worden. Ten eerste een dominee als een der oervaders. En Drogeham wordt in dit rijtje genoemd. Op de grens van het Friese en het Groningerland heeft onze oervader om het zo te zeggen, en ik zal nog eens nagaan in welke “term” hij moet worden aangeduid, gewerkt van 1670 tot 1701. Op 7 augustus 1701 zat zijn aardse dienst erop. Ongetwijfeld heeft deze baas heel wat preken afgeleverd. Voor het heidensvoetvolk der Friezen en wellicht de Grunnigers. Ik ga er maar vanuit: gezaaid. En God geeft de wasdom (hoop ik dan maar).

Maar niet alleen geestelijk heeft onze predikant zijn zaaiwerk verricht. Op 4 maart 1662, dus redelijk jong zou ik zeggen, trouwt deze broeder met Gelske Tysses, afkomstig van Leeuwarden, maar helaas net in Drogeham aangekomen sterft zijn vrouw aldaar op 19 april 1671. (Hum, een van mijn broers is ook op 19 april, zij het een paar eeuwen later,geboren).     Tetje Gooitzens is dan de tweede vrouw die hij trouwt. Zij sterft uiteindelijk ook, n.l. 14 juni 1700 en is begraven in de Hamster kerk. Of het klopt weet ik niet maar mijn bron geeft aan dat aldaar nog een grafsteen zou wezen. Het eerste huwelijk is gezegend met “fjouwer bern”. Als ik dat vertaal met mijn geweldige kennis van de Friese taal kom ik uit op vier. Ik laat mij op dit punt graag corrigeren. Verder vooral niet doen (slecht voor mijn imago).

Goed. Begraven, en vlak voor zijn dood een testament (nota bene ook fjouwer dagen foar syn dea) laten wel zien dat onze Atzo niet op een houtje behoefde te bijten. Daar viel wel het nodige te verdelen en ik troost mij met de gedachte dat velen daar ook de vruchten van hebben mogen plukken. Hoe het toen met de successie rechten was gesteld weet ik eerlijk gezegd niet, want anders zal vadertje staat er ook niet bekaaid zijn afgekomen. Hoe dan ook, uit het eerste huwelijk met vier kinderen (en twee jong gestorven kinderen) was de familie incompleet. Het tweede huwelijk kan dan ook als vruchtbaar worden gekenschetst, want daar waren er negen, waarvan er ook twee jong gestorven zijn. Terzijde kan ik opmerken dat als de gezinnen zo groot zijn er over velen moet worden verdeeld.   De erfgenamen kunnen soms kennelijk hier en daar ook wel eens wat onaangenaam voor elkaar worden en als ik alles goed begrepen heb, speelde zich dat in dit geslacht toch ook hier en daar wel even af.  UIt het tweede huwelijk zetten we onze tocht vanuit het verleden even voort. Numero vijf van het tweede huwelijk, of te wel het 13e kind van onze dominee, zette zich schrap. Roel Atzes Nicolai is zijn naam. In Drogeham geboren. Op 24 juni 1691. Mijn bronnen geven aan dat deze Pieter een “begoedige boer” moet zijn geweest op stim 21. In het personele kohier met een bedrag van 260 gûne. Hij sterft op 18 januari 1765. Daarna komt de weduwe van hem, Haantzen Mekkes, op deze lijst in 1774 voor op 800 gûne.  Acht kinders uit dit huwelijk. NUmero 3 heet Atzo Roels Nicolai. Eerst meester timmerman, later boer te Burgum.Getrouwd met Tietje Symens Algra. Het derde kind uit dit huwelijk is Haantje Atzes Nicolai.

Deze Haantje kennen de broers als geen ander. Die hebben we al eerder in onze geschriften gezien. Deze Haantje trouwt n.l. met Jacob Pieters Hoeksma, boer en raadslid in Drogeham. Deze Jacob, zoon van Pieter Nannes, boer, koopman, diaken en getrouwd met onze Taetske Jacobs. Tja, dan beland je eigenlijk al heel snel, ik zit er nu toch, bij onze voorvaderen die we van naam zo al wel hier en daar hebben genoemd. Het eerste kind van die laatste twee is n.l. onze Pieter Jacobs Hoeksma. En wat lees ik?

Eerst te Eastermar, ook al zo’n fijn en mooi plekje onder de Friese zon, en daarna te Drogeham was deze heer: “drankstoker”. Het laatste kind van genoemde eerste twee is dan bij ons bekend. De broer van genoemde drankstoker is Gerben Jacobs Hoeksma geboren 16 augustus 1804, boer in Drogeham die dan getrouwd is met onze voormoeder om het zo te zeggen, Hylkje Simons Luimstra. Gerbenom is naar hem vernoemd. Zou Gerbenoom wel geweten hebben dat een broer van zijn vader een drankstoker was?  Hoe dat verder is afgelopen is wel bekend. Zelf ben ik al eens op het alchemistische pad geweest. En nog steeds kan ik mij “verkneukelen” rond een goed Fries aftreksel van diverse fijne planten. Geneeskrachtig, kruidig. Maar dat “het” ook al in de familie zat? Ik wist niet wat ik zag.

Enfin, het jaar is bijna ten einde. Ik ben bijna ten einde raad. Dat Friese drankje is niet in huis terwijl de schaatsen staan te klapperen van de kou. ’t Wordt tijd dat ik de broer van mijnbetovergrootvader maar ga opvolgen. Ik brouw wel wat. En ik drink er eentje…

De jacht ontkomen

Hijgerig sta ik me daar op de Harmelense straat. Een gevecht op leven en dood gadeslaand.
Net thuis uit de kerk. Een fijn kerstconcert weggegeven. En van dat weggevertje kreeg ik ook nog wat. Zo vaak heb ik dat niet meegemaakt. Nadat de dienst was afgelopen hebben de kerstconcertgevers een gedaanteverwisseling ondergaan. Alle kerstgevers werden ineens ontvangers. Bij het uitgaan van de kerk, c.q. het verlaten van de zaal der kerkelijke gemeenschap, hebben wij als leden van het koor als dank een prachtig bloemetje ontvangen. Nou, dat kan ik alleen maar waarderen. Sterker, ik waardeer het heel sterk. Gewoon een sterke aktie van onze PK-broeders en zusters. Ook al zijn het allemaal: heidenen. Want zo ongeveer werden we verwelkomt.
Hoe dan ook, de cyclaam staat maar knap mooi op onze tafel. Dank daarvoor. Maar goed, wat heeft dat nu met de titel te maken?
Tja, ik overdacht de overdenking. Was aan de wandel geslagen met mijn hond. Wat heet, de hond nam mij zowat op sleeptouw. Bal mee en draven, schoppen en trappen maar. Dat beest is hondsvermoeiend. En na een uitputtingsslag in de gereformeerde kerke hier ter plaatse voelde ik mij als het bewuste hijgend hert der jacht ontkomen. Want het is letterlijk werken totdat je er bijna bij neervalt. Zo wat wegdommelend tegen de klok van over twaalven, met een dartele hond,en eigenlijk vreselijk verlangend naar een lekker goed glas nat spul…ineens…………..de hond pleite.
Ook dat nog.
Eenzame kerst?
Ik schrok mij bijna van mijn voetstuk toen er een geweldige plons naast mij in de sloot, mij uit mijn gepieker deed ontwaken.
Blenders, de jacht ontkomen! Wat een gratie. Wat een snelheid. Naast mij dook een haas, jawel een haas, de plomp in. En hij denderde zo snel de sloot weer uit alsof ie vliegen kon! Nu nog vraag ik mij af, en ik ga er echt voor zitten om mij dit nog eens af te vragen, of dat beest wel nadrukkelijk de nattigheid des waters gevoeld heeft. En zomaar uit het water “sprong” en een moordende rit voortzette richting de vrijheid. Even later kwam mijn jachthond aan mijn voeten. De kleine oogjes lichtten op. ’t Leek wel of mijn beestje wilde zeggen: “Sorry, baas”, geen kerstdiner. ’t Haasje was al gevlogen…”
Oh, ja, nu snap ik het. Ik zag ze vliegen. Letterlijk. De jacht ontkomen. Aan de moordenaarstanden van mijn lieve jachthond ontkomen. Eigenlijk een waardeloos beest. Zit ik nu te kluiven op een stokkie. Geen vlees in de pan. Inderdaad, zoals vroeger al gezegd in huize Hoeksma: ‘k had bijna een haas te pakke…

Ontmoetingen, het mag wat kosten!

Wonderlijk.

Dat is het bijvoeglijk naamwoord wat ik graag maar even aan het begin zet. Rollebollend door mijn grijze hersendelen trap ik tegen de wind. De hondenkar hobbelt en bobbelt achter mij aan. De hond rent flierefluitend langs de randen van de sloot. Slaat even een wellevende blik in mijn richting jaagt een kat de boom in probeert een flierefluitende vogel van de tak te kapen en rent als een dolle langs mij heen. Uiteindelijk stap ik van mijn fiets.
De fiets met kar wordt zorgvuldig op slot gezet. Ik stap met mijn kleine verrekijker gereed voor wild en gevogelte waarneming fluks door het lange gras van de slaperdijk. In de verte doemt reeds de vogelkijkhut op. Ergens in de verte zie ik een witte bestelbus dwars door een modderig pad gereden. Ik geniet van de vogels en de wind om mij heen. Nog een kleine avondzon schijnt op mijn reeds kalende kruin. De hond dartelt als een jong konijn of hij raast achter een jong konijn.
Mijn hersens kraken. Wel een gewone kijker,  geen gewone kijker maar een spottingsscope. Dit heeft dat voordeel en dat heeft dit voordeel. Voordelig is het uiteindelijke allerminst. Soms kost een liefhebberij gewoon geld. Maar ja, veel of weinig maakt veel of weinig verschil. Dat is maar net hoeveel je er voor denkt over te hebben. Ik denk er veel over na en voordat ik mij bedacht had, aanschouwde ik de mooie kop van een fuut. Kijk, als ik nu een scope had, dan…
Maar, als ik de kijker nu had dan kon ik dat allemaal veel beter waarnemen.
Als waarnemer tuurde ik in de verte. Daar was de vogelkijkhut. Peinzend liep ik door. De handen, saamgevoegd achter mijn rug. Een glimlach speelde op mijn vermoeid gezicht. Ondanks de hoofdpijn, de opkomende duizeligheid en de verwarrende gedachten schoten mijn gedachten zomaar ineens door naar Middelburg. Ik stapte iets vrolijker dan in het begin door. En zag daar de oorzaak van de bus. Drie uitgeslapen heren deelde de stretchers van overigens zeer degelijke kwaliteit in schutskleur opgesteld naast een buitengewoon mooie schuiltent, ook van zeer stevige kwaliteit en met zorg uitgestald.
Voorts werd mijn blik getrokken naar de groene uitdossing, de zes hengels die keurig in gelid waren gericht op waar de vis vandaan zou moeten komen.
De heren lagen genoeglijk met een teugje vermoedelijk -alcoholhoudende- drank met een sigaretje te staren op de zaken die komen zouden.
Mijn blik werd getrokken door de uitdossing van allerlei zaken. In de vogelhut stond iets van een  soort klein bestuurbaar? Wonder. Twee uitlaten met een display trokken mijn aandacht. “Wat dat toch wel was?”, zo hield ik de heren voor. Een glimlach met een zeer uitvoerige uiteenzetting was mijn deel. Omstandig werd verteld dat de heren een display hadden met scan funktie. Die kon de bodem afzoeken, diepte bepalen, afstand en temperatuur van het water. Vervolgens lieten de heren de op afstand bestuurbare boot naar, want dat was het, met voer,  haken en de hele hap op de uitgekozen, beter uitgelezen, plek varen. Aangekomen op de door hun uitgelezen plek werd door de boot het nodige voer en haken overboord gegooid (alles met een draagbare zender geregeld!)  waarna het wachten kon beginnen.
Van verbazing slikte ik bijna mijn hele gebit in. De kronen rammelden in mijn mond, de kosten van dit grapje dreigen toch mijn kronen wel naar het hoofd te steken. En voordat ik van pure verbazing van mijn stutten zou vallen hijgde ik amechtig “is dit dan vissen?”
Tja, de heren meenden van wel. Genoeglijk konden zij zo wel de nacht doorbrengen. Op een schitterende lokatie. Ik heb maar niet langer aangedrongen. De wetenschap en mijn beredenering dat de hengels per stuk zo’n kleine € 400,– moesten kosten, hetgeen van harte werd bevestigd als “u hebt er toch wel kijk op” , deden mij in verwondering staan. Inmiddels had mijn beestje voor de nodige ophef gezorgd. Pieste natuurlijk vlak bij een paar extra warme kledingstukken. Gelukkig er net naast. Graasde wat aan de graspluimen en raakte daarbij een van de dunne snoeren die strak naar het water waren gericht. Ring ring ring! In vroeger tijden hadden we gezegd: “es klingelt!” supergevoelig spulletje dus. Allerlei lampjes gingen branden en deden belletjes rinkelen. Tja, zo zou ik ook uit mijn vissersslaapje worden gewekt!
Vol ongeloof aanschouwde ik de liefhebberij van de heren.
“Ik geloof dat ik oud word”, een op afstand bestuurbare voerboot voor vissen in een kleine plas!. Ik greep naar mijn hoofd. Ik staar nu nog naar het beeld van dit verhaal. De heren hadden “het goed voor elkaar”. “En meneer, een hobby mag toch wel wat kosten, niet?”

Dat mag het. Ik stiefelde maar weer door. Wenste hen goede vangst en stapte met mijn handen op de rug door de struiken voort.
Rollebollend gingen mijn gedachten voort. ’t Mag wat kosten, je hobby!

De kennismaking

De kraag hoog opgestoken. Nek in de schouders. Zijn donkerblauw ribfluwelen pet diep voor de ogen getrokken.
Gefascineerd door deze verschijning keek ik hem aan. Zo’n midden veertig. Beetje grijzend. Beetje kalend, vermoed ik. Een grijze tot witte baard.
Beetje sjokkend. Geen al te vlotte wandelaar.

“Dag”, zei ik. “Dag” zei hij. Meer niet. “Dag”. Een beetje krom en een beetje schuw ook. Zijn blik bood geen herkenning.
Zijn ogen stonden los van zijn innerlijk. Leeg en toch niet helemaal leeg. Leeg en toch starend in de verre verte naar… Ja waar naar eigenlijk? Naar het niets?

Later kwam ik hem weer tegen. Bij hem thuis. Zijn vrouw was van een ander soort. Levendig. Gebarend. Twinkelende ogen, bruisend van activiteit. Net zoals de kamer. Vol met allerlei groenmateriaal. Kistje mos op de kamervloer, triplex om te bewerken tegen de tafel. Enkele dozen met gedroogde skeletbladeren, kransen voor guirlandes op de tafel en enkele zakken met groendecoratie.
Zelf zat hij op de bank. De kamer leek wel een werkplaats voor een bloemisterij. Voor hem lag een stapel wilgentenen.

“Komt erin” zei hij. Zijn stem klonk aanmerkelijk luchtiger dan bij de eerste ontmoeting.
“Let niet op de rommel, hoor, ik ben net terug van de veiling. Alles moet nog naar boven, naar mijn werkkamer”. Zoals zijn vrouw klonk, neen daaraan ontbrak geen levenslust. Let niet op de rommel hoor….Ach, wat zou het. Ieder zijn vak. Haar vak dan.

“Je zult je atelier bedoelen”, zei hij. Toch iets actiever dan verwacht. Iets van trots klonk door zijn stem. Maar zijn ogen leken nog steeds half vol van levenslust. Of halfleeg, bedacht ik mij. Iets dromeriger dan gemiddeld, maar toch legig.

Ondertussen wriemelde hij met een wilgenteen. Boog hem links, naar rechts, zwiepte, draaide en boog diep door. “Breekt niet”, zei hij. “Zie je wel, taai en buigbaar” en, levendiger, “maar barsten? Neen. Deze zijn vers en voor de vrouw in haar atelier”. Hij schoof de teen met de andere stapel naar zijn vrouw. Langzaam en bedaard. “Bruikbaar” mompelde hij. “Ik heb er zo wel genoeg hoor, schat. Voor vanavond kan ik er best mee verder komen”. Zijn vrouw ging onverstoord door met frunniken en krammen plaatsen. Nog even werd er snel een nieuw doorzichtig cellofaan over het werkstuk gedrapeerd en handvastig vastgemaakt. Vlot en snel. Wetend wat ze doet. Maar hij? Langzaam en toch wat onverschillig om de drukte om hem heen.

Weer pakte hij, uit een andere bos, een teen. Hij schudde met zijn hoofd. Ook deze steen zwiepte hij, draaide en boog hij. De teen knapte. “Zie je wel, zie je wel” herhaalde hij zich, “dat is het nu. Als je maar lang genoeg buigt en wrikt, dan barst de zaak. Afknapper”. “Kijk vrouw” en ongeremd keek hij met open ogen naar haar, “dan knap je af”. Naar mij toe buigend, alsof ik van het hele tafereel alles al begreep vervolgde hij: “en dan gooi je ze aan de kant”. Geknakt, je kunt er niks meer mee”.
Wat een verbittering klonk uit zijn stem. Wat een leed!

“je kunt er niks meer mee”. De nadruk op NIKS ontging mij niet. De flikkering van boosheid uit zijn ogen was beland bij niemandsland. De schouders werden opgetrokken. Hij schudde langzaam het hoofd. In gedachten zag ik hem mompelen, niks, niks, niks…

“Weet je”, vertrouwde hij me toe, “dat is nu het kroonjuweel van de schepping. Afgedankt als je afgeknapt bent. Zo is een mens als hij een burn out heeft ondergaan. Als een wilgenteen, zonder verse sappen”.

Met grote verontwaardiging vonkte zijn vrouw naar hem toe: “Neen, niks afgedaan. Een oude twijg is nog heel nuttig, kijk”. Ze pakte de gebroken twijg, kerfde snel een stukje bij de breuk weg en zei:”als je deze nu een dag of vier in heet water legt, kan ik alles met die twijg doen zoals met een nieuwe verse twijg. Je moet alleen meer en beter verantwoord omgaan met deze twijgen. Dan kunnen ze nog heel veel nut hebben. Net zoals figuren die door hun vele werken, buigen, zwiepen en werken “geknakt” gaan. Niet  opgeven. In de hand van de maker is er nog heel veel mee te doen”.
Zwijgend keek hij naar haar vaardige handen.
In zijn ogen blikte dankbaarheid.
In zijn ogen gloorde hoop.

Ik rekende af. Ontdaan van geld. Voldaan met een cadeau. Verrijkt door de levensles. Zelfs de afgeknapte twijg is bruikbaar in de handen van de Meester(es).

Pagina 63 van 91

Mogelijk gemaakt door WordPress & Thema door Anders Norén